Etymologie van het woord 'kwakzalver'

Door: Sophie J.M. Josephus Jitta | Geplaatst: 29 mei 2001 | Laatste Wijziging: 16 aug 2016

Actieblad december 1998, 109de jaargang nr. 5.
Helemaal eens over de oorsprong van het woord kwakzalver zijn de geleerden het niet, maar wel staat vast dat het woord Middelnederlandse (12e- 16e eeuw) 'wortels' heeft: quacksalver of quacsalver. Daarin zijn twee delen te herkennen, te weten quack en salver. Een salver was iemand die een zieke met zalf insmeerde. Zijn werk kwam overeen met dat van de lapsalver, iemand die tracht een zieke met uitwendige middeltjes op te lappen. Zekerheid omtrent de duurzame werking van het gebruikte middel kon niet worden geboden. Daar zal de gemiddelde quacksalver zich toen niet door hebben laten weerhouden, evenmin als zijn collega's nu.

De betekenis van quack is minder eenduidig. Het ene woordenboek signaleert een verwantschap met kwakkelen in de zin van niet doorzetten (denk aan kwakkelwinter) en het andere legt verband met het Deense kvakle, dat knoeien betekende. Een derde woordenboek houdt het op quacken dat beuzelen, leuteren betekende en banden heeft met kwaken en kwekken. Een vierde zegt daarentegen dat quac niet doortastend, weifelend of halfslachtig kon betekenen. Van Dale ziet het nog weer anders: quac was gewoon een kwakje van iets.

In het Middelnederlands had quacksalver overigens niet per se een ongunstige betekenis. Pas in de zestiende eeuw duikt quacksalve op in de zin van prulzalf en quaecksalver als iemand die niet werkzame middelen gebruikt om zieken te genezen. Tot op de dag van vandaag is dat negatieve etiket aan de kwakzalver blijven plakken.

Lees ook